Van onze advocaat aandeelhouder. De Rechtbank Den Haag heeft op 3 juli 2019 uitspraak gedaan over een earn-outregeling tussen aandeelhouders. Was sprake van goed koopmansgebruik?

In geschil is of de onderneming op grond van de earn out-regeling nog enig bedrag aan de aandeelhouder diende te betalen.

Aandeelhoudersgeschil over een earn-out regeling en vergoeding. Klachtplicht. Goed koopmansgebruik?

De rechter oordeelt als volgt.

Het meest verstrekkende verweer van de gedaagde is dat, voor zover al sprake is van een gebrek in de nakoming van de earn out-regeling, eider hierop geen beroep meer toekomt, omdat zij niet binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd.

Dit beroep op de klachtplicht van artikel 6:89 BW wordt door de rechter verworpen, omdat, indien al kan worden aangenomen dat eiser niet tijdig heeft geprotesteerd, niet is komen vast te staan dat verweerder hierdoor op enigerlei wijze in haar belangen is geschaad (vgl. Hoge Raad, 8 februari 2013, HR:2013:BY4600 en Hoge Raad, 25 maart 2011, HR:2011:BP8991).

Weliswaar heeft verweerder aangevoerd dat het op het moment dat eiser haar bezwaren tegen de jaarrekening over 2016 uitte (zeven maanden na de vaststelling daarvan) voor haar lastiger was om de juistheid van die bezwaren te onderzoeken, maar die stelling heeft zij niet onderbouwd en de rechter acht die stelling ook overigens niet waarschijnlijk.

Vervolgens ligt de vraag aan de rechter voor of het resultaat over het boekjaar 2016 is vastgesteld conform de wijze zoals partijen in de Overeenkomst zijn overgekomen: “de resultaatbepaling en waarderingsgrondslagen van activa en passiva waarop een eventuele earn out-regeling mede wordt gebaseerd geschieden conform die in de jaarrekening 2009 en de jaren daarvoor gehanteerd zijn.”

 Stelplicht en bewijslast ter zake van de feiten die de door eiser getrokken conclusie dat verweerder in strijd met die afspraak heeft gehandeld kunnen dragen, rusten op de eiser. De rechter stelt bij de beantwoording van voornoemde vraag voorop dat geen afzonderlijke betekenis toekomt aan het goed koopmansgebruik.

De advocaat van eiser stelt dat op grond van de in de jaren 2009 en daarvoor gehanteerde wijze van resultaatsbepaling de transacties ook in het resultaat over het jaar 2016 hadden moeten worden meegenomen. Immers, gebruikelijk was dat reeds bij het tekenen van een overeenkomst de courtagenota werd verstuurd en de winst werd genomen. Indien nodig, bijvoorbeeld als de transactie toch niet doorging, werd het resultaat achteraf gecorrigeerd, aldus de advocaat van eiser.

In de jaarrekeningen tot en met 2009 werd een en ander, volgens eiser, verwerkt door het opnemen van de posten ‘al gefactureerde omzet’ of ‘nog te facturen omzet’. In 2016 is evenwel nagelaten alle reeds gefactureerde of nog te factureren werkzaamheden aan de accountant door te geven, waardoor niet alle werkzaamheden bij de berekening van het resultaat zijn meegenomen, aldus nog steeds de advocaat van eiser.

De advocaat van verweerder heeft een en ander betwist. Volgens de advocaat is de afrekening op grond van de earn out-regeling ook ten aanzien van het boekjaar 2016 correct geschied. Het te verdelen resultaat is vastgesteld op de wijze zoals de partijen destijds zijn overeengekomen. In lijn daarmee zijn de door verweerder bedoelde transacties niet in het resultaat betrokken. De courtage is immers pas verschuldigd op het moment dat de in een overeenkomst genoemde ontbindende voorwaarden zich niet hebben verwezenlijkt, omdat dan pas sprake is van een perfecte transactie, aldus de advocaat van verweerder. De advocaat spreekt uitdrukkelijk tegen dat gebruikelijk was dat reeds bij het tekenen van een overeenkomst de courtagenota werd verstuurd en de winst werd genomen.

Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van eiser gelegen om haar stelling ten aanzien van wat binnen de onderneming tot en met 2009 gebruikelijk was nader te adstrueren, hetgeen zij heeft nagelaten.

Het gestelde gebruik volgt naar het oordeel van de rechter niet reeds uit de posten ‘al gefactureerde omzet’ of ‘nog te facturen omzet’ in de – overigens niet overgelegde – jaarrekeningen van de onderneming van 2009 en daarvoor.

De conclusie moet dan ook zijn dat eiser onvoldoende feiten aan haar betoog ten grondslag heeft gelegd.

In zoverre heeft eiser dus niet aan haar stelplicht voldaan. De desbetreffende vordering onder zal daarom worden afgewezen.

Wilt u de gehele uitspraak bekijken? Klik dan hier.

Heeft u een vraag over het ondernemingsrecht , over aandeelhouders, over een aandeelhoudersovereenkomst, over de geschillenregeling in het ondernemingsrecht of over een earn-outregeling, belt u dan gerust onze advocaat aandeelhouder op 020-3980150.