Van onze advocaat ondernemingsrecht. Op 22 september 2015 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch uitspraak gedaan over de opzegging van een agentuurovereenkomst.

Partijen zijn het erover eens dat de samenwerkingsovereenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Uit de tekst van de twee door partijen achtereenvolgens gesloten overeenkomsten en de wijze waarop daaraan door partijen uitvoering is gegeven volgt in ieder geval dat tussen hen geen gezagsverhouding heeft bestaan. Tussen partijen vond overleg plaats over de activiteiten die appellant in het kader van de samenwerkingsovereenkomst zou gaan verrichten; van instructies van B of een bevoegdheid tot het geven daarvan was geen sprake.

Naar het oordeel van het hof heeft de samenwerkingsovereenkomst op grond van hetgeen partijen in de stukken en ter zitting naar voren hebben gebracht de kenmerken van een agentuurovereenkomst in de zin van artikel 7:428 BW. De samenwerkingsovereenkomst strekte er immers onder meer toe dat B (als principaal) aan A (als handelsagent) opdracht gaf voor onbepaalde tijd en tegen beloning (de omzetfee) bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen en deze overeenkomsten op naam en voor rekening van B te sluiten zonder aan B ondergeschikt te zijn. De wettelijke regeling van afdeling 7.7.4 van het BW inzake de agentuurovereenkomst wordt gekenmerkt door veel dwingendrechtelijke bepalingen (artikel 7:445 BW) en heeft als belangrijk doel de bescherming van de handelsagent als zwakkere partij. De omstandigheid dat de onderhavige samenwerkingsovereenkomst mogelijk ook andere kenmerken heeft dan de kenmerken van een agentuurovereenkomst, doet daaraan, mede gezien de werking van artikel 6:215 BW, niet af.

De wettelijke regeling inzake de agentuurovereenkomst in boek 7 van het BW sluit op zichzelf niet uit dat een agentuurovereenkomst ook met toepassing van het algemeen verbintenissenrecht inzake wederkerige overeenkomsten van boek 6 BW, met name de artikelen 6:265 e.v. BW, buitengerechtelijk kan worden ontbonden wegens een tekortkoming in de nakoming van verbintenissen. Niet kan evenwel worden aanvaard dat daarmee afbreuk zou worden gedaan aan de bescherming van de agent die is beoogd met de dwingendrechtelijke wettelijke regeling inzake de agentuurovereenkomst in boek 7 BW. Niet iedere (niet-geringe) tekortkoming geeft dus een partij de bevoegdheid de agentuurovereenkomst te ontbinden. Een agentuurovereenkomst kan naar het voorlopig oordeel van het hof ook op de voet van boek 6 eerst (buitengerechtelijk) worden ontbonden indien er sprake is van een dringende reden of van een verandering van omstandigheden als hiervoor bedoeld.

Een agentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarvan in het onderhavige geval naar het oordeel van het hof sprake is, kan op grond van artikel 7:437 lid 1 BW wel zonder meer worden opgezegd. De opzegging bij brief van 6 maart 2015, waarbij geen termijn in acht is genomen of andere einddatum is genoemd dan 6 maart 2015 heeft derhalve in ieder geval geleid tot onmiddellijke beëindiging van de als agentuurovereenkomst aangemerkte samenwerkingsovereenkomst. De partij die de agentuurovereenkomst onregelmatig, zonder inachtneming van de opzegtermijn opzegt, is gehouden tot vergoeding van de schade van de wederpartij (artikel 7:439 lid 1 BW), en wel ter grootte van de beloning over de tijd dat de agentuurovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, onder meer rekening houdend met de in de voorafgaande tijd verdiende provisie (artikel 7:441 lid 1 BW). Schadeplicht ontbreekt slechts dan indien er is opgezegd wegens een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden, van dien aard dat van de partij die de overeenkomst opzegt redelijkerwijs niet kan worden gevergd de overeenkomst, zelfs tijdelijk, in stand te laten (artikel 7:439 lid 1 en 2 BW). Op grond van artikel 7:445 lid 1 BW kan niet van de artikelen 7:439 en 7:441 BW worden afgeweken.

De conclusie van het voorgaande is dat B bij de opzegging van de agentuurovereenkomst de opzegtermijn niet in acht heeft genomen en daarom op grond van de dwingendrechtelijke wettelijke regeling inzake de agentuurovereenkomst schadeplichtig is. B dient schadevergoeding te betalen ter hoogte van de in beginsel gemiddelde omzetfee gedurende de opzegtermijn van zes maanden.

Indien U vragen heeft over de agentuurovereenkomst in het ondernemingsrecht belt u dan onze advocaat ondernemingsrecht op 020-3980150 of stelt u hier een vraag aan onze advocaat ondernemingsrecht.