Van onze advocaat ondernemingsrecht. De Rechtbank Overijssel heeft op 22 juni 2017 uitspraak gedaan in kort geding over de vordering van de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) tot het ontslag en de schorsing van de statutair bestuurder van een onderneming.

Het ontslag van de statutair bestuurder

Het wettelijk uitgangspunt met betrekking tot ontslag van de statutair bestuurder is weergegeven in artikel 2:244 BW. Iedere bestuurder kan te allen tijde worden geschorst en ontslagen door het orgaan dat bevoegd is tot benoeming. De statuten kunnen bepalen dat een bestuurder kan worden ontslagen door een ander orgaan tenzij de benoeming door de Raad van commissarissen geschiedt.

Op 2 januari 2017 heeft D via zijn BV een 10% belang verkregen in S. R is per die datum, net zoals de beide andere aandeelhouders, opnieuw benoemd tot statutair directeur van S. In het traject naar benoeming van R en gedeeltelijke overdracht van de aandelen aan hem heeft het nodige overleg plaatsgevonden over de structuur en de bevoegdheden na toetreding van R. Uiteindelijk heeft het overleg geleid tot uitgifte van prioriteitsaandelen A, B en C en tot de totstandkoming van een op 2 januari 2017 ondertekende managementovereenkomst.

Het ontslag van de statutaire directie is voorbehouden aan de prioriteitsaandeelhouders, Artikel 17 van de gewijzigd vastgestelde statuten bepaalt in lid 3 dat in de aandeelhoudersvergaderingen aandelen A, of aandelen B of aandelen C slechts ontslag mag worden genomen met een versterkte meerderheid van 2/3 van de uitgebrachte stemmen. Uit deze regeling kan worden afgeleid dat partijen via de regeling van de prioriteitsaandelen hebben beoogd invulling te geven aan de tweede volzin van artikel 2:244 BW. Nadrukkelijk is immers in artikel 17 van de statuten of elders niet ook de benoeming van statutair bestuurders aan de vergadering van prioriteitsaandelenhouders A, B of C opgedragen. Benoeming door de gewone aandeelhouders als bepaald in de statuten is derhalve ontkoppeld van het ontslag als bepaald in de statuten. Zoals uit het aandeelhoudersbesluit van de drie aandeelhouders van ook blijkt zijn bij dat besluit de drie aandeelhouders benoemd tot statutair directeur overeenkomstig de statuten. Het gaat dan om de algemene vergadering van gewone aandeelhouders.

Blijkens de akte van uitgifte van de aandelen zijn aan S 64 aandelen B, aan A 18 aandelen B, en aan R eveneens 18 aandelen B uitgegeven. Aldus was S in staat om haar ontslagverlening in de aandeelhoudersvergadering van aandelen B tegen te houden nu ontslag immers slechts kan worden verleend met 2/3 van de uitgebrachte stemmen. Jegens A en R is een zelfde constructie van kracht waar het gaat om de aandeelhoudersvergadering A of C.

Het logische gevolg van het hiervoor gestelde en de statutaire regeling waar het gaat om ontslag van de statutair directeuren brengt met zich mee dat tijdens de vergadering van aandeelhouders van prioriteitsaandelen B, waar S niet voor haar eigen ontslag heeft gestemd, niet de statutair voorgeschreven 2/3 meerderheid kon worden behaald. Het ter vergadering niettemin genomen besluit tot ontslag van S is derhalve in strijd met de statuten en in zoverre, conform de stellingname van de advocaat van S in deze procedure, nietig uit hoofde van het bepaalde in artikel 2:14 lid 1 BW.

Door de advocaat van S is omstandig en gedetailleerd betoogd dat geen beroep op nietigheid of vernietigbaarheid ex artikel 2:14 BW of artikel 2:15 BW kan worden gedaan als dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Van zodanige situatie zou hier sprake zijn. Door S is een lange opsomming van verwijten die aan S worden gemaakt gepresenteerd. Die verwijten zijn divers van aard, deels ernstig en deels minder ernstig. Daar staat tegenover dat S die verwijten gemotiveerd heeft weersproken.

De beoordelingsruimte van de rechter in kort geding

Binnen het bestek van een kort geding als het onderhavige kan over de aard en de ernst van de verwijten en het gevolg daarvan, indien één of meer verwijten gegrond zouden zijn, niet ten gronde worden beslist. Enerzijds kunnen in een kort geding slechts voorlopige voorzieningen worden getroffen, anderzijds laat zich aanzien dat getuigen over en weer zouden moeten worden gehoord om de verwijten en de weerspreking daarvan op waarde te schatten. Daarvoor is in een kort geding geen ruimte. De voorzieningenrechter kan dan ook vooralsnog niet tot het oordeel komen dat de naar zijn oordeel evidente nietigheid van het ontslagbesluit alsnog wordt gedekt omdat het beroep op nietigheid in dit geval onaanvaardbaar zou zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Conform de eis van S zal dan ook het besluit tot ontslag van S worden geschorst op de wijze als gevorderd.

De schorsing van de statutair bestuurder

In dit kort geding kan er ook niet van worden uitgegaan dat ook het schorsingsbesluit toekomt aan een ander orgaan dan de reguliere algemene vergadering van aandeelhouders. Dat impliceert dat het door S betwiste schorsingsbesluit in beginsel rechtsgeldig is genomen.

Dat neemt overigens niet weg dat partijen, door de constructie die zij hebben gekozen met betrekking tot het ontslag van de statutair bestuurder hebben ingebouwd dat een schorsingsbesluit niet onbeperkt kan duren. Waar normaliter een schorsingsbesluit het beslissend orgaan en de bestuurder in de gelegenheid stelt zich op hun wederzijdse positie te beraden en mogelijkerwijze tot een ontslagbesluit te komen, staat binnen de door partijen gekozen constructie vast dat in ieder geval langs de statutair voorgeschreven weg niet tot een ontslag tegen de wil van de bestuurder kan worden gekomen.

Waar ter zitting ook naar het oordeel van partijen duidelijk is gebleken dat de verhouding tussen de aandeelhouders en directieleden ernstig en onherstelbaar is verstoord geraakt veronderstelt de voorzieningenrechter dat partijen de periode van schorsing zullen aanwenden om te bezien tot welke consequenties die verstoorde verhouding zal moeten leiden. Nu dat niet past binnen de vordering van S met betrekking tot de schorsing is het niet aan de voorzieningenrechter om iets te beslissen over de termijn waarbinnen de onderhavige schorsing redelijkerwijze zou mogen voort duren. Op grond van het hiervoor gestelde zal de voorzieningenrechter in ieder geval de vordering tot schorsing van het schorsingsbesluit afwijzen.

Wilt u de hele uitspraak lezen? Klik dan hier.

Heeft u vragen over het ontslag of de schorsing van een (statutair) bestuurder, over de statuten van een onderneming of over de rechten van de AvA, belt u dan gerust onze advocaat ondernemingsrecht op 020-3980150.